Geschiedenis
(tekst deels ontleend aan het boek "Molens in Noord-Holland" , uitgave 1981)
De bepoldering en de invoering van windbemaling door de dorpen in het Geestmerambacht vond plaats in de eerste helft van de 16e eeuw. Als gevolg hiervan werd de algemene boezem van het gebied aanmerkelijk in oppervlakte verkleind en voornamelijk beperkt tot de Waard en de met haar in verbinding staande omliggende plassen en meren. Deze boezem werd later Geestmerambachts- of Raaksmaatsboezem genoemd.
De verklaring van deze op het eerste gezicht moeilijk te begrijpen naam houdt ten nauwste verband met de voor Geestmerambacht zo belangrijke Hondsbosse zeewering. Deze sloot het gat tussen de duinen, de natuurlijke zeewering, tussen Hargen en Petten en werd door de dorpen in het hierbij belanghebbende achterliggende gebied onderhouden. De kosten hiervoor werden over het gehele gebied omgeslagen, zodat een ieder naar gelang zijn inliggende oppervlak moest bijdragen. Als gevolg van geschillen over de juistheid van deze oppervlakken beval Keizer Karel de Vijfde als Graaf van Holland bij plakkaat van 16 juni 1533 alle landen gelegen onder de Hondsbosse te doen meten om daarna de contributie, waarin veel bedrog gepleegd was, opnieuw te regelen. Gebleken is dat in 1534 of 1535 alle landen onder de Hondsbosse en Pettemerduin gelegen, door Simon Berthelmeesz, gezworen landmeter, "mit een raex" of ketting zijn gemeten, een methode die in die tijd blijkbaar nog niet algemeen was. Als grondslag voor de omslag der kosten werd nu aangenomen de meting die met een raaks was gedaan en men sprak daarna van de geerzen - een oppervlakte eenheid - van de Raaksmaat. Later ontstond de naam Raaksmaatsboezem voor de boezem van het gebied dat met de raaks als maat gemeten was.
Het gebied van het Geestmerambacht dat in het westen tegen de zee werd beschermd door de Westfriese omringdijk , was aan de oostzijde tegen de Heerhugowaard of Waard beveiligd door de al in 1388 genoemde Oosterdijk. Hertog Albracht verleende in 1391 vergunning het buitendijkse land onder Scharwoude te bedijken en met een sluisje in de Oosterdijk te laten uitwateren op de Heerhugowaard. Graaf Willem VI reglementeerde op 10 juni 1413 het beheer van de Oosterdijk met vergunning tot aanleg van eventuele dammen, uitwateringssluizen en overtomen.
In 1534 werd het gebied onder windbemaling gebracht door de bouw van vier molens. Ze werden geplaatst aan de Oosterdijk en maalden uit op de Waard die deel uitmaakte van de Geestmerambachtsboezem. Al in 1558 bleek dit aantal onvoldoende en werd vergunning verleend om er nog twee bij te bouwen. Oorspronkelijk lag in het gebied van het Geestmerambacht een aantal kleine meertjes die in de 16e en begin 17e eeuw zijn drooggemaakt en als onderbemaling op het polderwater van het Geestmerambacht uitsloegen. Na de droogmaking van de Kleimeer krachtens octrooi van 1567 was de binnenboezem al verkleind met 65 ha, welk oppervlak uiteindelijk nog zou toenemen tot ca 517 ha omstreeks 1635. Deze verkleining van de waterberging moet wel hebben geleid tot versterking van de bemaling.
In de 19e eeuw stonden de molens bekend met een letteraanduiding. Door de jaren heen was de situatie als volgt:
1534: 4 molens (4)
1558: 2 molens erbij (6)
1575: in verband met droogmaking Kleimeer 2 wipmolens erbij (G en K) afkomstig van de Bergmeer, alle andere binnenkruiers (8)
1597: extra molen ivm drooglegging Diepsmeer (9)
16??: begin 17e eeuw nog een molen erbij (10)
1663: molen A gebouwd, waarmee het aantal komt op 11 molens, genummerd van A t/m L
1867: molen D verbrand door blikseminslag
1868: nieuwe molen D gebouwd op nieuwe plaats (nog aanwezig)
1873: hulp stoomgemaal bij de Langebalkbrug te Zuid-Scharwoude met 2 vijzels.
1879: K (Trompersmolen) verbrand door blikseminslag (10)
1887: C verbrand door blikseminslag (9)
1902: I gesloopt (8)
1908: E verbrand door blikseminslag (7)
1910: L (Serwierdermolen) gesloopt (6)
1912: vijzels van stoomgemaal vervangen door pompen
1926: functie van molens volledig overgenomen door het gemaal
1930: B, F, H gesloopt (3)
1932: stoommachines van het gemaal vervangen door dieselmotoren
1934: G verbrand (2)
heden: nog 2 molens aanwezig (A en D)
Als gevolg van de in de jaren 1967-1975 uitgevoerde ruilverkaveling is het landschap van het Geestmerambacht rigoureus veranderd. Het "Rijk van de 1000 eilanden" met zijn grote wateroppervlak is niet meer, want een polderpeilverlaging van 1,25 m en de demping van nagenoeg alle sloten hebben tot een geheel ander aanzien geleid. Alleen het ca 370 ha grote gebied rond de Oosterdel met de daar staande molen (D) te Broek op Langedijk is gespaard gebleven.
De Twuyvermolen, molen A
Molen A is dus de laatste molen die in de Geestmerambachtpolder voor de vergroting van de bemalingscapaciteit werd gebouwd. Het besluit deze molen bij St. Pancras te bouwen hield verband met de lage ligging van de daar gelegen ronden in de Achtergeest, het gebied bezuiden de Twuyverweg, tussen de Oosterdijk en St. Pancras. Besloten werd een deel ervan af te kaden tot een onderbemaling, de Beverkoog genaamd, en deze te laten bemalen door de nieuwe molen. Deze kreeg zodoende een dubbelfunctie want het moest nu zowel de polder Geestmerambacht als de onderbemaling de Beverkoog afmalen op de Raaksmaatsboezem, waartoe de wateraanvoer met afsluitbare duikers kon worden geregeld. De bemaling van de Beverkoog kon echter pas plaatsvinden als de molen voor de polder Geestmerambacht niet meer in bedrijf hoefde te zijn. Deze dubbelfunctie is mogelijk vervuld tot 1871. In dat jaar hebben de eigenaars van de landen in de Beverkoog en van een aantal door kleine molentjes bemalen percelen laag gelegen land zich verenigd tot de nieuwe polder Westbeverkoog. Molen A is uiteindelijk in 1926 buiten werking gesteld en daarna is het gaande werk verwijderd en zijn de waterlopen gedicht. Echter in 1974 is het wiekenkruis vernieuwd en in 2010 is met subsidie geld o.a. een nieuwe koningsspil en vijzel geplaatst. En sinds november 2014, de start van ons restauratieproject, hebben er al weer heel wat meer veranderingen plaatsgevonden ...